Artikel gepubliceerd in het verenigingsblad Geaflecht in maart 2004
De Gladde Slang
In ons land komen drie soorten slangen voor. Twee daarvan zijn algemeen bekend, namelijk de Adder (Vipera berus) en de Ringslang (Natrix natrix). De derde soort die hier voorkomt is de Gladde Slang (Coronella austriaca). Van de Gladde Slang weten we nog niet zo erg veel. Door zijn verborgen levenswijze en zich nauwelijks te laten zien bij ‘echt’ slangenweer wordt dit dier vaak niet opgemerkt.
Voorkomen
De Gladde Slang heeft een groot verspreidingsgebied en komt voor vanaf de zeespiegel tot boven de 1800 meter in het zuiden. Zo wordt het dier gevonden in Zuid-Engeland, Frankrijk en Noord-Iberia. In het noorden tot Zuid-Schandinavië, in het oosten tot in Rusland en in het zuiden tot in Griekenland, Italië en op Sicilië. Buiten Europa wordt het dier nog gevonden in Klein-Azië tot in Noord-Perzië. In ons land komt het dier in het noorden, oosten en zuiden voor. In het midden van het land wordt het dier gevonden op de Utrechtse Heuvelrug en het centrale deel van de Veluwe. Ook uit de provincie Fryslân zijn enkele vindplaatsen bekend.
Zo meldt het Natuurmuseum Leeuwarden vondsten uit Lippenhuizen (1970) en Beetsterzwaag (1973). Uit Oranjewoud zijn vanaf 1986 tot 1997 zeven meldingen bekend en op de Dellebuursterheide, inclusief het Diaconieveen is het dier vier maal gesignaleerd. Op de Heide van Duurswoude kon pas na acht jaar monitoren worden vastgesteld dat ook hier de Gladde Slang voorkomt. In 2002 werden zelfs jonge dieren gevonden. Eén van de grootste populatie van ons land bevindt zich echter in het natuurgebied het Fochtelooërveen. Om u een idee te geven: Willem Klok, die een gedeelte van het Fochtelooërveen monitoort, zag bijvoorbeeld in 1996 in negen rondes maar liefst 143 keer een Gladde Slang, waaronder 56 juveniele dieren.
Uiterlijk
De Gladde Slang is geen grote slang. Met een lengte van ongeveer 60 cm is hij zelfs de kleinste slang in ons land, hoewel er soms lengten van 80 cm worden gemeten. De kleine kop met de ietwat spitse snuit loopt geleidelijk in de romp over. De pupillen zijn rond. De kleur is variabel, maar gewoonlijk zijn ze grijsachtig, bruinachtig, rozig of zelfs roodachtig. Op de rug bevinden zich meestal kleine donkere vlekjes. Deze zijn het duidelijkst in de nek, waar ze vaak twee korte donkere strepen vormen. Vaak vormen de vlekken onregelmatige dwarse strepen, of zijn in twee rijen gerangschikt. Een donkere streep vanaf de neus loopt over het oog tot aan de hals. Het dier dankt zijn naam aan de gladde huid. Deze gladheid wordt veroorzaakt door het ontbreken van de gekielde schubben, die bij de Adder en Ringslang wel aanwezig zijn. De buikzijde is gewoonlijk wat donkerder met meestal een marmerachtige tekening of fijne vlekjes. In Spanje, Zuid-Frankrijk en Italië komt behalve de Gladde slang ook de nauw verwante Girondische Gladde Slang (Coronella girondica) voor. De Gladde Slang is van Girondische Gladde slang te onderscheiden door het ontbreken van de zwaar geblokte buikzijde.
Gedrag en levenswijze
De Gladde Slang is een slang die overdag actief is, maar toch weinig wordt opgemerkt. Het dier heeft evenals de Hazelworm (Anguis fragilis) een verborgen levenswijze. Het dier verbergt zich onder losliggend bodemsubstraat, stenen en boomstronken. De meeste dieren worden gevonden bij bewolkt weer. Hij schijnt zich hoofdzakelijk te voeden met hagedissen en slangen – inclusief jonge Adders – maar ook jonge vogels staan op het menu. Sinds kort weten we dat vooral ook muizen en hun nestjongen een groot deel van hun voeding uitmaken. Alvorens zijn prooi te verslinden, wurgt de slang hen met enkele kronkels. Anderen denken dat er van wurgen geen sprake is, maar dat de prooi alleen wordt vastgehouden tussen de kronkels voor het wordt geconsumeerd. De Gladde Slang is ovovivipaar.
De eieren blijven evenals bij de Adder, Levendbarende Hagedis (Lacerta vivipara) en Hazelworm in het lichaam van het wijfje totdat de jongen volledig ontwikkeld zijn. De jonge slangetjes worden eind augustus of begin september geboren. In minder gunstige zomers kan het voorkomen dat de ontwikkeling van het embryo wordt vertraagd en de jongen pas het volgende jaar ter wereld worden gebracht. Ook bij de Adder kan dit het geval zijn. Afhankelijk van de weersomstandigheden gaat de Gladde Slang in september of oktober in de winterslaap om het daaropvolgende jaar in maart/april weer tevoorschijn te komen.
Bedreiging
Het schijnt dat er over de levenswijze van de Gladde Slang nog zo weinig bekend is, dat de literatuur eigenlijks nauwelijks melding maakt hoe het dier het beste te beschermen is.
Jelle Hofstra / Verschenen in de Geaflecht van maart 2004