14 november 2023
Verslag van de lezing over de vleermuis
Vleermuizen zijn vliegende zoogdieren die in de schemering op veel plekken zijn te zien. Noodgedwongen gaan ze in het donker op zoek naar insecten want overdag zouden ze te snel gegrepen worden door belagers als meeuwen, kraaien en roofvogels. Overdag bivakkeren ze in spouwmuren, onder dakpannen, achter het dakbeschot, achter vensterluiken, in kieren tussen kozijnen of afhankelijk van de soort in grote open ruimten zoals kerkzolders of in bomen in spechtenholen. Zo’n gat moet dan wel aan de bovenkant ruimte hebben zodat de vleermuizen boven de opening kunnen hangen. En dan kan het gebeuren dat deze vleermuizen na vele jaren gebruik gemaakt te hebben van zo’n plek toch gaan verkassen omdat de langzaam groeiende berg poep te hoog is geworden.
Vleermuizen zijn niet zo zichtbaar dat maakt onderzoek naar deze kleine dieren lastig. Voor John Melis, die de lezing gaf, is dit nooit een beletsel geweest. Hij vertelde dat er tegenwoordig meer geld is voor onderzoek. Vleermuizen zijn beschermt en ingrepen als sloop, renovatie en gebouwen isoleren mogen niet ten kosten van deze dieren gaan. Vroeger werd nogal losjes met deze regel omgegaan maar nu moet een huiseigenaar die de spouwmuur wil isoleren eerst ecologisch onderzoek laten doen. Goed voor het ecologisch adviesbureau van Melis, maar niet zo goed voor de vleermuis want compensatiemaatregelen als het plaatsen van vleermuiskasten werken vaak niet afdoende.
Zoals met zo veel soorten gaat het ook niet goed met vleermuizen. Minder insecten maar vooral het verdwijnen van de verblijfplaatsen zijn volgens Melis een oorzaak. In de zomer wonen de vrouwtjes in kraamverblijven meestal in groepen. De grootte van de groep kan bij de gewone dwergvleermuis, een algemene soort in Nederland, variëren van enkele tientallen tot honderden. De mannetjes slapen alleen. Als ze jagen blijft deze soort hoofdzakelijk binnen en straal van 2-5 km van de verblijfplaats en ze vliegen gemiddeld twee tot vijf meter boven de grond. De laatvlieger, een grote en ook vrij algemene soort, vliegt veel hoger op vijf tot tien meter hoogte. Zoals de naam al zegt vliegt deze vleermuis later uit en jaagt op enige afstand van de vegetatie boven (vochtige) graslanden en weilanden, langs kanalen en vaarten, in tuinen en in parken met vijvers. En de meervleermuizen, een soort die in Friesland al 30 wordt gevolgd, doen het weer anders. Zij jagen tot op wel 10-20 km van de verblijfplaats. Maar wat vleermuizen allemaal hetzelfde doen als ze ’s avonds uitvliegen is over het water scheren om te drinken.
Bijzonder van vleermuizen is de uitgestelde zwangerschap. De paring vindt namelijk al in het najaar plaats, dan zijn de mannetje volgegeten en op hun sterkst. De geboorte van de jongen is pas in juni en juli. In de herfst verkassen de meeste vleermuizen naar hun winterverblijf voor hun winterslaap. De afstand tussen zomer- en winterverblijven kan groot zijn, soms wel honderden kilometers. De gewone dwergvleermuis overwintert echter meestal op niet meer dan 25 km van het zomergebied.
Veel soorten kiezen bunkers, mergelgroeven of oude steenfabrieken als winterverblijf, andere kruipen het liefst weg in spouwmuren, barsten en andere holten in de muren. Omdat ze in een normale winter niet meer in en uitvliegen zijn zulke plekken moeilijk te traceren. “Neem de laatvlieger,” vertelt Melis, “waar die in de winter zit? Geen idee.”