Artikel gepubliceerd in het verenigingsblad Geaflecht in maart 2001
Njirre, njirretange en raapoalje
In zuidoost Fryslân is men vanouds altijd zeer goed vertrouwd geweest met de Adder of zoals hij in het Fries heet ‘njirre’. Adders waren vroeger in de Zuidoosthoek op de woeste gronden – gelegen op een uitloper van het Drents plateau – bepaald geen zeldzaamheden. Hoewel de Adder sinds mensenheugenis altijd te vuur en te zwaard is bestreden, is de feitelijke achteruitgang van het dier echter bewerkstelligd door de ontginning van de woeste gronden. Toen deze ontginning in de vijftiger jaren ten einde liep, was veel van het voor de Adder zo belangrijke leefgebied voorgoed verloren gegaan. De daarop volgende ruilverkaveling, rivier- en beeknormalisatie, industrialisatie, dorp- en stadsuitbreiding en wegenaanleg zorgden uiteindelijk voor de kritieke toestand waarin de dieren momenteel verkeren.
Medicinale toepassing
De Adder heeft altijd erg tot de verbeelding van de mens gesproken en aan het dier zijn door de eeuwen heen vaak vele magische krachten toegeschreven.
AMELING (1978) somt in zijn monografie over de Adder talloze toepassingen van de meest vreemde en bizarre geneesmiddelen op. Zo werd puur addervlees lange tijd beschouwd als een hoogwaardig geneesmiddel dat zeer werkzaam heette te zijn tegen algehele zwakte. Van as van verbrande Adders werden bijvoorbeeld heilzame pillen gedraaid en van het vet maakte men zalven die aangewend konden worden bij de vroeger erg gevreesde syfilis. Vooral de gal van de Adder stond in hoog aanzien wat zijn geneeskrachtige werking betrof. Zo zou de gal, geconserveerd in brandewijn, in staat zijn om de beet van welke slang dan ook te genezen. Ook was de gal werkzaam tegen oogziekten als staar en nog verschillende andere oogaandoeningen. Verder werd het aangewend bij onderhuidse bloedingen en was het in staat om wonden en zweren te zuiveren en te genezen.
VAN LIER (1781) meldt in een zeer lezenswaardig boek dat de vlugzouten die door destillatie verkregen werden, aangewend werden tegen beroertes, kwade zweren, hardnekkige koortsen, vallende ziekte, lamheid, jicht, fistels enz. Addervet werd uitwendig gebruikt als smeersel bij kneuzingen, wonden en aandoeningen van de ogen. Inwendig werd het aan teringlijders gegeven. Ook het hart en de lever – gedroogd in de zon – werden door sommigen van uitmuntende kracht bevonden. Ook werd addervet, zowel in- als uitwendig gebruikt om er adderbeten mee te bestrijden en het werd zelfs aangewend bij de wrangziekte (uierontsteking bij guste koeien).
Er werd niet erg zachtzinnig met de arme dieren omgesprongen, dit om vooral de genezende krachten van de adder naar boven te halen. De Adders werden levend fijngestampt, gedroogd en tot poeder vermalen, verkoold, ‘au bain-marie’ gekookt en gedestilleerd. Een product van destillatie was bijvoorbeeld adderolie waaraan men hysterische vrouwen liet ruiken.
Addertang
De zuidoosthoek van Fryslân kende vroeger talloze plekken waar de Adder veelvuldig voorkwam. Vooral de omgeving van Beetsterzwaag, Lippenhuizen, Oldeberkoop, Appelscha, Bakkeveen en Duurswoude zijn altijd erg rijk aan deze dieren geweest en hoewel de aantallen schrikbarend achteruit zijn gegaan, worden ze in deze buurten nog steeds gevonden.
Niet iedereen hielp echter de Adder bij een plotselinge ontmoeting naar een andere wereld. Er waren lieden die de giftige Adder vingen en er in die armoedige tijd zelfs een behoorlijke zakcent mee verdienden. Het slangenvangen was echter bepaald niet zonder risico’s. De slang werd dan ook gevangen met een zogenaamde addervanger, ook wel addertang (Fries: njirretange) genoemd. De addertang was een ijzeren staaf van ongeveer 125 cm lang met een vorkachtig uiteinde, zo weet de toen 70-jarige Wessel de Vries uit Oosterwolde te melden in de Leeuwarder Courant van 6 februari 1986.
Een interessant terrein voor het vangen van Adders was in die tijd o.a. een gebied dat tegen het Ald djip aanlag, ter hoogte van de Poostweg. Dit blijkt uit een vraaggesprek in de eerder genoemde krant uit 1972 in een artikel over het toen nog voorkomen van Adders in deze buurt met de reeds bejaarde Andries van der Bos uit Duurswoude. Dit gebied bestond uit stukken land die grotendeels aan hun lot werden overgelaten. Bemest werd het in ieder geval niet en in de winter liep het meestal onder water. In de loop van vele tientallen jaren had zich hier een dik mostapijt gevormd, wat vooral Adders en Ringslangen aantrok. Als dat land in de nazomer gemaaid werd had men regelmatig een Adder onder de zeis en zonder het gebruik van laarzen was dit werk dan ook niet te doen. De dieren overwinterden in de dijkjes die eerder waren opgeworpen om de landscheiding aan te geven en werden door arbeiders die daar heide aanmaakten soms gevonden met vijf, zes dieren tegelijk in een soort van hol. Weer in andere gebieden werden de dieren regelmatig gevonden bij het plaggensteken (de heideplaggen werden gebruikt in de potstal), het takkenbinden (bakkers stookten daar hun ovens mee) en het verzamelen van bezemrijs.
Raapolle
In de zuidoosthoek van Fryslân kende men vroeger het begrip ‘adderolie’ ook heel goed. Ook dit product kwam erg dieronvriendelijk tot stand. Voor dit doel moesten de Adders in maart gevangen worden, dus direct na het ontwaken uit de winterslaap omdat ze dan het meeste gif bij zich hadden. Als een Adder in het vroege voorjaar lag te zonnen – het liefst op een vlakke ondergrond – werd de njirretange achter de kop van het reptiel gedrukt en hiermee werd het dier stevig in bedwang gehouden. Het was nu de kunst het dier de hals van een lege fles om de kop te schuiven en uiteindelijk de slang hierin te laten kruipen. Dit was nog het meest gevaarlijke werk. De fles moest nu snel met een kurk – waarin een gaatje was geboord waardoor het dier kon ademhalen – worden afgesloten, want de staartpunt was nog niet binnen de fles of de kop van de Adder kwam alweer naar buiten. Thuisgekomen werd de fles afgevuld met raapolie. Zo moest de adder levend in de olie vergaan. De kop van het arme dier zat constant tegen de doorboorde kurk voor de nodige zuurstof en soms als de Adder al half vergaan was, dan leefde ze nog.
Dat Adders taai waren wist men ook toentertijd. Volgens het volksgeloof stierf een onthoofde Adder, ook al was dit in de ochtend gebeurd, pas ’s avonds laat als de zon onderging. De fles met raapolie en slang werd o.a. naar apotheek Zwart in Gorredijk gebracht, waar er een medicijn voor vee van werd gemaakt. Men beurde er een gulden voor. Boeren bestreden er uierontsteking (venijn) bij melkkoeien mee, terwijl het ook werd aangewend bij koeien die met de nageboorte bleven staan. Een eetlepel adderolie werd verdund met driekwart liter melk en dat drankje werd de koe in het keelsgat gegoten.
Nog steeds in zwang
In onze moderne tijd zijn al deze ‘heilzame’ middelen inmiddels reeds lang terzijde geschoven. Hoewel? In bepaalde streken van Frankrijk schijnt men nog steeds ‘Aqua vipera’ te vervaardigen. Dit is een pittig drankje voor menselijk gebruik dat bestaat uit brandewijn waarin een heuse Adder is geconserveerd en dat wordt gebruikt als ‘medicijn’ tegen vele kwaaltjes en eveneens als potentieverhogend middel.
Maar ook vandaag de dag wordt – maar dan op een geheel andere wijze – voor bepaalde kwalen nog steeds slangengif gebruikt. Zo gebruikt men in de homeopathie het middel Lachesis. Dit medicijn is gemaakt uit het gif van de Bosmeester, een in Zuid-Amerika voorkomende slang, die nauw verwant is aan de Adder. Het middel wordt vele malen verdund aangewend bij kwalen die een gelijkenis vertonen met de symptomen van een slangenbeet. Verder heeft men sterk verdund gif als vaccin van Groefkopadders en Cobra’s gebruikt om ernstige pijn bij kanker te verminderen en er zijn zelfs gevallen bekend waarbij totale genezing tot stand is gekomen. Ook worden lepralijders wel behandeld met gif in kleine doses waardoor de kwaal vaak sterk vermindert. Van de Zuid-Amerikaanse Jararaca, de meest algemene gifslang van Zuid-Brazilië en Argentinië wordt het pure gif in sterk verdunde vorm aangewend als bloedstollend middel, dat beter werkt dan welk middel ook. Verder worden voor kwalen als astma, reuma en St.-Vitusdans bestanddelen van slangengif als medicijn gebruikt (GRZIMEK 1973).
Ook voor het maken van een serum tegen slangenbeten is het gif van slangen onmisbaar. Het gif wordt gewonnen door de slang te ‘melken’. Dit geschiedt door de bek van de slang over de rand van een plastic bekertje te houden, waarna druk op de gifklieren wordt uitgeoefend waardoor het gif druppelsgewijs wordt opgevangen. Het gif wordt daarna afgezwakt en bij paarden ingespoten, waarna door het paardenlichaam antistoffen worden aangemaakt. Uit het bloed van het paard wordt daarna het serum gewonnen. Overigens is dit serum niet geheel ongevaarlijk voor mensen met een vorm van allergie voor lichaamsvreemd eiwit waardoor ze in coma kunnen raken. In Australië wordt momenteel geëxperimenteerd om in plaats van paarden eieren te gebruiken. Behalve dat dit veel goedkoper is, schijnt het zelfs beter te werken en de patiënt is gevrijwaard van de genoemde serumziekte.
Jelle Hofstra / Verschenen in de Geaflecht van maart 2001