Poelkikker
De Poelkikker is een kleine kikker met een relatief spitse snuit. De lichaamslengte kan tot 8 cm worden, maar gewoonlijk meet het dier 4.5-5.5 cm. Wat de kleur betreft karakteriseert de Poelkikker zich door een grasgroene bovenkant, maar ook kan een gedeelte van de rug een bruine tint vertonen. Een groot deel vertoont een lichte lengtestreep op de rug. De vlekken op de rug zijn zwart tot zwartbruin en niet bruin zoals bij de Meerkikker (Rana ridibunda). De boven het trommelvlies beginnende klierlijst zet zich vaak sterk af door zijn bronsbruine kleur. De achterkant van de dijen zijn geel tot oranjegeel gekleurd op een zwart patroon. Mannetjes in paarkleed zijn citroengeel en vrijwel ongevlekt. Ze hebben een goudgele iris. Verder hebben de mannetjes aanzienlijk dikkere voorpoten, terwijl er een grijze paringswrat op elke duim zit. Dit om het vrouwtje beter te kunnen vasthouden tijdens de paring. De kwaakblazen zijn wit. De metatarsusknobbel is groot en hoog en heeft de vorm van een halve maan, met de hoogste punt in het midden.
Levenswijze
Groene kikkers planten zich laat in het seizoen voort: in mei-juli. Ze komen eind april begin mei vaak uit hun winterslaap, maar worden – vermoedelijk door de zachte winters – vaak steeds eerder gezien. De Poelkikker is een typische waterkikker, maar is vooral ’s nachts vaak op het land, waar dan ook voedsel tot zich wordt genomen. Het dier kan grote afstanden afleggen. Vooral onvolwassen dieren zijn op grote afstand van het water te vinden. De kikkers zijn zowel overdag als ’s nachts actief en hun koren zijn op flinke afstand te horen. Ze komen dan in dichte eenheden heden voor, soms meer dan 10 dieren op een vierkante meter.
De Poelkikker houdt vooral van kleine watertjes die voedselarm zijn, zoals bijvoorbeeld heidevennen, hoogveenplassen en bospoelen, waar ze dan voorkeur tonen voor vegetatierijke delen. Het geluid van de Poelkikker wijkt nogal af van die van de Meerkikker, maar lijkt weer veel op die van de Bastaardkikker (Rana kl. esculenta). Zuivere populaties van Poelkikkers zijn zeldzaam. Gezien de specifieke biotoopkeuze tussen de Poelkikker en de Meerkikker, die weinig overlap vertoont, komt de Poelkikker meestal samen met de Bastaardkikker voor.
Eind mei komen de eerste eitjes uit en de metamorfose vindt gewoonlijk plaats in augustus. Daarna trekken de diertjes landinwaarts waar ze zich voeden. Ze eten wat op de oever leeft en ze happen naar alles wat maar beweegt, zoals insecten, wormen en slakken. De Poelkikker overwintert op het land, waar het zich met de grote metatarsusknobbel kan ingraven. De Poelkikker kan in de vrije natuur een leeftijd krijgen van 12 jaar.
Verspreiding
Momenteel komt de Poelkikker voor vanaf Midden-Frankrijk en de Benelux door Noord-Duitsland, Polen en de Baltische staten tot ver in Rusland en zeer lokaal ook in Zweden. Verder in het zuiden tot in Noord-Italië en het noordelijke deel van de Balkan.
Overzicht: Amfibieën