Ondanks winterse omstandigheden kunnen er toch nog actieve amfibieën worden gesignaleerd. Kamsalamander (Triturus cristatus) en ook Bruine kikker (Rana temporaria) zijn hier en daar in de sneeuw en onder of zelfs op het ijs wel waargenomen.
Zo trof Wim Andela uit Leeuwarden op 5 januari in de Jan Durkspolder in Eernewoude overdag een volwassen en zeer trage Heikikker (Rana arvalis) aan en op maar liefst zes plekken werd sterrenschot gevonden. De temperatuur bedroeg op dat moment 9 gr C. Sterrenschot, ook wel heksensnot genoemd, is een geleiachtige substantie die men vanaf het vroege voorjaar in de natuur kan aantreffen. De gelatineachtige kluiten ontstaan wanneer een reiger of een marterachtige een zwangere wijfjeskikker verorbert. Door het maagsap van de predator zwellen de vochtaantrekkende ei-omhulsels op. De predator krijgt daar last van en de substantie wordt uitgebraakt.
Tjeerd Geertsma en ondergetekende vonden op 13 januari in het natuurgebied De Kraanlanden onder De Veenhoop tot hun grote verwondering een Gewone pad (Bufo bufo) die op het ijs
zat. De temperatuur lag rond het vriespunt of zelfs nog lager. Het dier leek dood en was zo te zien aan het ijs vastgevroren. Toen er een aantal foto’s van het slachtoffer werden gemaakt, bewoog tot beider verrassing het verkleumde dier zich plotseling en kroop enkele centimeters opzij. De pad werd van het ijs gehaald en kwam door de warmte van de hand weer enigszins tot zijn positieven. Aangezien de grond diep bevroren was werd de pad in de luwte onder de vogelkijkhut geplaatst en met een flinke laag ruigte afgedekt. Vermoedelijk heeft de pad na een aantal zachte dagen een uitstapje gemaakt en is toen door de invallende kou verrast.
Het komt vaker voor dat kikkers in de winter aan de wandel gaan en dan met name bij plotselinge temperatuurstijgingen. Bij de winterslaap van amfibieën is er geen sprake van een
volkomen lethargie zoals bij zoogdieren. Amfibieën zitten vaak op overwinteringplekken
waarbij de temperatuur van 4 graden C ideaal is. Zodra de aarde rond hen opwarmt reageren
ze daar op door naar de oppervlakte te kruipen. Daar zijn ze door hun trage voortbewegen
overigens een gemakkelijke prooi voor een reiger, roofvogel of marterachtige.
Persoonlijk denk ik - gezien het geval in de Kraanlanden - dat onze amfibieën een korte poos wel temperaturen rond het vriespunt kunnen trotseren, of misschien zelfs wel temperaturen onder nul. Dit ook omdat - zo gauw het vriest het ijs in mijn vijvertje - met een waterstand van nog geen 20 cm - al gauw tot op de bodem zit. En vrijwel na elke winter vang ik na de
dooi springlevende overwinterende larven van de Kleine Watersalamander (Lissotriton vulgaris).
De Noord-Amerikaanse Boskikker (Rana sylvatica) trotseert bijvoorbeeld de winter door in een ijsklomp te veranderen. Het dier beschikt over zogenaamde ”ijsnucleatoren” die dit proces al bij enkele graden onder nul in werking stellen. Het ijs verspreidt zich door alle vloeistofcompartimenten in het hele lijf en binnen enkele uren vult een massa van ijs de buikholte die alle interne organen inpakt. Het bloed houdt op met stromen en ongeveer 65 procent van het lichaamsvocht wordt in ijs omgezet. Ademhaling, hartslag en spierbewegingen stoppen en de bevroren kikker blijft onbewogen, totdat hij weer ontdooit. De overlevingstruc zit in
het feit dat ijsvorming alleen tussen de lichaamscellen plaatsheeft en niet in de cellen zelf. Die hebben een hoge suikerconcentratie, wat bevriezing tegengaat. Op deze manier ontstaat er een ijslaag rondom de vitale organen die het water daaruit zuigt, waarna er een stroperige suikersubstantie achterblijft. De koele kikker gebruikt glucose als antivriesmiddel en tolereert suikerspiegels van maar liefst honderdmaal de normale concentratie.