De Gewone pad

Janco Mulder

Trekgedrag onder normale en abnormale omstandigheden in de Boswachterij Appelscha

 


De Gewone Pad Bufo bufo is tot nu toe de enige paddensoort die aangetroffen is in de Boswachterij Appelscha. Het is de meest voorkomende amfibieënsoort en heeft een brede verspreiding in Nederland. Binnen natuurgebieden komen ze geconcentreerd voor in de nattere delen met de aanwezigheid van poelen, vennen en meren. In de drogere delen zijn ze een stuk minder algemeen. De groep der amfibieën, kunnen zowel leven op het land als in het water, wat de groepsnaam al enigszins aangeeft. De meeste amfibieën leiden vooral een leven op het land, maar zijn afhankelijk van de diverse waterpartijen binnen een gebied om zich voort te kunnen planten. De groep der padden is het best aangepast aan het leven op het land. Ze hebben dan ook een ruwe, wrattige, leerachtige huid, die er voor zorgt dat ze minder gauw uitdrogen. Ook bevatten ze een innerlijk waterreservoir, wat een aanpassing is op het landleven. Bij bedreiging of het oppakken laten ze vaak een deel van de vochtreserve uitvloeien. Voor predatoren is de Gewone Pad niet echt een smakelijk prooidier, vanwege de gifklieren die zich bevinden achter de kop. Bij serieus levensgevaar scheiden deze klieren een witachtige substantie af. Ervaren predatoren zijn hiervan op de hoogte, en eten vooral de inhoud. Ook de larven bezitten deze gifstof, waardoor de overleving groter is dan de larven van kikkers. De juvenielen van de Gewone Pad kunnen hierdoor ook overleven in wateren waarin roofvissen voorkomen en verklaart hiermee ook meteen hun succesverhaal.
 

 

De voorjaarstrek

Ieder voorjaar is het weer raak. Bij een reeks van nachtelijke temperaturen met een waarde van rond de + 6 °C, onder vochtige omstandigheden, komt de trek massaal op gang van de Gewone Pad. De winterbiotoop wordt ingewisseld voor het voortplantingswater. De inwendige klok staat bij de meeste padden gelijk, en wordt grotendeels tegelijkertijd geactiveerd. De nachtelijke temperatuur in combinatie met vochtige omstandigheden spelen hierbij een zeer belangrijke rol. Deze vormen vaak de juiste waarde in de maand maart. Tenminste, dat was nog de regel in de jaren negentig van de vorige eeuw. De klimatologische veranderingen zorgen er tot nu toe voor dat de aarde opwarmt. Dit houdt in dat de winters milder worden; de zomers warmer. Hierdoor ontstaat ook een verschuiving in de trekperiode van de Gewone pad, die daardoor vervroegd wordt met enkele weken. Toch komen er in mijn onderzoeksgebied grote verschillen voor in het trekpatroon. Zo zijn er delen met een voortplantingswater die geheel omsloten zijn door een brede bosrand, of een compleet bos. De wind speelt hier bijna geen rol, waardoor een mager voorjaarszonnetje al kan zorgen voor aangename hoge temperaturen. De plaatselijke paddenpopulatie is hier gemiddelde enkele weken eerder aanwezig (begin maart), dan in plassen waar de wind wel invloed kan uitoefenen ( eind maart). In 2004 vond de eerste trek zelfs al plaats in de nacht van 5 op 6 februari. Getuige hiervan zijn de vele aangetroffen verkeersslachtoffers. Binnen enkele dagen kan de gehele plaatselijke populatie gearriveerd zijn in een waterpartij bestaande uit plassen, vennen, meren, wijken e.d. Dit fenomeen speelt zich in de regel af vanaf de avondschemering tot aan de ochtendschemering. Kan de plaats van bestemming niet in één nacht geschieden, dan gaan ze opnieuw in dekking of graven ze zich weer in, in afwachting op de volgende schemeringsinval. Bij natte omstandigheden overdag kan het ook voorkomen dat de trek gewoon voortgezet wordt. De afstanden die hierbij worden afgelegd zijn afhankelijk van de conditie van het leefgebied, en kan variëren van 0 meter tot enkele kilometers. Padden hebben voor hun overwintering namelijk een gebiedstype nodig, bestaande uit loofbomen met een humusrijke bodem, met daarop het liefst een dichte kruidenlaag. Hierin kan men zich gemakkelijk ingraven, heeft een isolerende werking en is vochthoudend. De afstand tussen deze twee biotooptypen bepaalt de afstand die overbrugd moet worden.

 

De trek een gevaarlijke onderneming

De massale trek van de Gewone pad is niet zonder gevaren. Hoe gevaarlijk de onderneming is, is afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden. In een natuurlijk leefgebied zonder de aanwezigheid van een netwerk aan infrastructuur, is het optimale uitgangspunt, maar wordt steeds schaarser. De aanwezige wegen worden steeds intensiever gebruikt. Doorkruist zo`n weg de winterbiotoop en het voortplantingswater, dan zullen de padden massaal de weg moeten oversteken. De kans om overreden te worden kan dan een groot verlies opleveren van de plaatselijk aanwezige populatie. Dat de padden overreden worden door de banden van de auto, is nog maar een klein deel. Het grote gevaar zit voornamelijk in de snelheid van het voertuig, waarbij een zuigende werking optreedt. Padden die zich bevinden tussen de 4 wielen worden omhoog gezogen, en komen vervolgens in aanraking met de bodem van het voertuig. Het resultaat is de dood, of ze worden verwond teruggeworpen op de weg, waarna ze alsnog doodgereden worden of overlijden aan hun verwondingen. Deze werking vindt al plaats bij een snelheid van 40 km per uur. Op wegen waar veel padden oversteken zou men dan ook snelheidsbeperkende maatregelen kunnen nemen gedurende de gehele maand maart. Mannelijke dieren lopen in de regel een grotere kans om overreden te worden dan de vrouwtjes, doordat ze zich vaker langer ophouden op de weg. Doordat een weg overzichtelijk is, kan hier namelijk beter uitgekeken worden naar een vrouwtje. Bij het lokaliseren van een vrouw wordt deze achtervolgd en besprongen, en laat het mannetje zich meevoeren naar het voortplantingswater.
Een ander gevaar tijdens de trek is van een natuurlijke aard. Ook predatoren hebben al gauw in de gaten dat er een gemakkelijke hap in groten getale onderweg is. Doordat de trek s`nachts plaats vindt gaat het hier om nachtelijke predatoren als Egel (Erinaceus europaeus), Marterachtigen (Mustelidae), Bruine Rat (Rattus norvegicus), Bosuil (Strix aluco) e.d. Het gaat hier overigens om een niet al te smakelijke hap. Padden bezitten namelijk gifklieren, die zich vooral bevinden achter de kop, waardoor predatie onderweg mijn inziens mee zal vallen. Het grootste gevaar loert rond de voortplantingswateren. Hier kunnen tientallen padden dood aangetroffen worden, die veelal zijn aangevreten aan de buikzijde. Ook op eilandjes in het water kunnen soms tientallen van dit soort lijkjes gevonden worden, met in de nabijheid uitwerpselen van de Bruine Rat. In de literatuur vindt men vaak het verhaal van predatie door vooral marterachtigen, maar moet volgens mij herzien worden.
Overdag zijn padden ook actief in hun voortplantingswater en lopen dus ook overdag gevaar om gepredeerd te worden door bijvoorbeeld de Blauwe reiger (Ardea cinerea) en de Buizerd (Buteo buteo). Ook deze predatoren zullen geen grote aanslag plegen op de populatie, omdat ook zij dit prooidier beschouwen als niet echt smakelijk. Op Buizerdnesten wordt vooral in slechte woelmuisjaren, vaker kikkers en padden aangetroffen, maar blijven vaak onaangeroerd liggen op de nestrand, of worden maar deels gegeten. Hierbij worden ze geopend als een conservenblik.
Doordat padden in de regel maar deels gepredeerd worden, kom je ook regelmatig verminkte exemplaren tegen die een echte lijdensweg ondergaan. Ze kunnen soms nog uren leven voordat ze het loodje leggen. Op 29 maart 2003 trof ik een mannelijk exemplaar aan die onderweg moet zijn geweest naar zijn voortplantingswater, maar dit niet gered heeft. Deze pad vond ik in de middag bij het Aekingermeer in de boswachterij Appelscha en je kunt hierbij spreken over een halve pad. Het gehele achterlichaam was weggevreten tot aan het hart. Deze pad leefde nog steeds, en heeft hier waarschijnlijk al vanaf de ochtendschemering liggen te creperen. Hij probeerde met behulp van zijn voorpoten het water te bereiken, maar dit was onmogelijk. Het hart pompte nog steeds het bloed in en uit. De ogen functioneerden normaal, eveneens de bek en voorpoten. Na enkele foto`s gemaakt te hebben, is het dier uit zijn lijden verlost.
 

 

Ongewoon trekgedrag onder afzienbare omstandigheden

Dat de paddentrek zich niet alleen afspeelt in de nachtelijke uren onder vochtige omstandigheden, leert ons de recreatieplas het Aekingermeer in Boswachterij Appelscha (onderdeel van het Drents-Friese Wold). Dit gebiedsdeel bevindt zich in atlasblok 11 - 58 - 51, amersfoortcoördinaten 215,0 550,0.
Op 2 april 2001 was ik hier bezig met een inventarisatie naar amfibieën en reptielen, toen ik het geknor hoorde van vele in paringsstemming verkerende mannetjes van de Gewone pad. Het was een zonnige dag met ter plaatse een middagtemperatuur van + 18 °C, met daarbij een stevige wind. Bij een telling langs de gehele oever leverde dit in totaal zo`n 3000 exemplaren van beide geslachten op. Hier en daar vond er een massaverkrachting plaats door menig mannetje op één vrouw. Het hoogste aantal mannen op één vrouw betrof 7.
Uit eerdere inventarisaties trof ik zelfs eens 16 mannen aan.
Het bijzondere van deze middag was dat de trek nog in volle gang was. Uit het jonge loofbos - bestaande uit hoofdzakelijk inlandse Eik - kwamen nog steeds van alle kanten padden aangelopen, die richting het meer gingen. De padden hadden het zwaar te verduren, waarbij velen uitdrogingsverschijnselen vertoonden. Op het aanwezige recreatieve strand, waar al verschillende mensen in zwembroek of badpak aan het zonnen en of pootjebaden waren, keek men zeer verbaasd. De viervoeters liepen gewoon door zonder zich te storen aan de mensen. Zelfs een uitgespreide handdoek werd niet gemeden. De aanwezige mensen waren zeer geïnteresseerd en menig vraag kon er beantwoord worden. Ik was trouwens net zo verbaasd over deze gang van zaken als de recreant. Dit was voor mij ook de eerste keer dat ik overdag onder pad-onvriendelijke omstandigheden de trek aanschouwde.
Maar dat dit zich vaker voordoet, bleek ook uit het jaar 2003 op de zelfde locatie. Eind maart was ik bijna dagelijks in boswachterij Appelscha te vinden en bezocht elke middag het Aekingermeer, en kon zo de precieze data vaststellen van de aankomst der padden in hun voortplantingswater.
Op 26 maart 2003, om 15:00 uur trof ik de Gewone pad niet aan.
Op 27 maart 2003, om 15:00 uur waren er enkele exemplaren aanwezig in het water.
Op 28 maart 2003, eveneens om 15:00 uur waren er honderden exemplaren aanwezig in het water, maar ook onderweg hier naar toe. In één geval fungeerde een vrouw als vervoermiddel van maar liefst 7 mannen. Dit moet een zware tocht zijn geweest.
Ook nu vertoonden veel padden uitdrogingsverschijnselen. In vergelijking met het jaar 2001 waren de omstandigheden nu zelfs zwaarder. Tientallen doden en al uitgedroogde exemplaren trof ik aan in de overgang van bos naar de open vlakte. Ook vanmiddag gaf de thermometer ter plaatse + 18 °C aan, en scheen de zon volop. Daarnaast stond er ook dit keer een stevige wind.
Op 29 maart 2003, wederom om 15:00 uur was ik weer op deze locatie. De temperatuur was nu + 15°C, en was het volledig bewolkt. Rond het meer telde ik zo`n 1360 Gewone Padden in het water. Op het vaste land vond er nu geen trek plaats.

 

De mogelijke reden van deze trek onder abnormale omstandigheden

Dat amfibieën zich s`nachts verplaatsen onder vochtige omstandigheden en een temperatuur van > + 5 °C is een normaal gegeven. De huid is namelijk gevoelig voor uitdroging en bevriezing. Het is dan ook bijzonder dat je deze diergroep overdag tegenkomt buiten het water. Wel komt het voor dat er trek overdag plaats vindt onder regenachtige omstandigheden. Maar waarom er in de jaren 2001 en 2003 wel onder invloed van droogte, zon, hoge temperatuur en een stevige wind de padden massaal te voorschijn kwamen, kan te maken hebben met weersfactoren.
De maand maart en de eerste week van april van beide jaren “ waarin normaal gesproken de Gewone pad ontwaakt ” waren in ieder geval uitzonderlijk. Hieronder volgt een samenvatting van het weer, samengesteld door het weerstation de Bosweer in Appelscha. De aangegeven temperaturen wijken af van het open veld bij het Aekingermeer.

 

 

Het weer

In 2001 was het ’s nachts te koud en te droog. De laatste week van deze maand viel er wat regen. De eerste dagen van april 2001 waren droog,en steeg de temperatuur op 2 april naar 22,6 °C, wat zeer uitzonderlijk is.
In 2003 was de maand maart zeer zacht en record zonnig. De eerste 11 dagen van deze maand gedroegen zich normaal. Regelmatig viel er wat regen, en de temperatuur lag zowel in de nacht als overdag rond normale waarden. Vanaf de 13e verscheen er een hogedrukgebied, waarin depressies de rest van deze maand geen kans kreeg. Vanaf 21 maart ging de temperatuur flink in de lift. Op 24 maart werd het ’s middags 20,8 °C terwijl het in de ochtend nog 0,4 graad vroor. Het was een warme maand met 181 uren zon, tegen normaal 108 uur. Sinds 1990 zijn alleen de maartmaanden in 1990 en 1991 nog warmer geweest.
De eerste dagen van april zette dit weertype zich voort.
 

 

Conclusie

De meeste padden in het onderzoeksgebied komen in de tweede helft van maart aan in hun voortplantingswateren. Zijn de weeromstandigheden ongunstig in de vorm van een te lage temperatuur of een periode met droogte, wordt dit natuurlijk gegeven vooruitgeschoven in de tijd. Vorst, een hoge temperatuur, of een stevige wind zorgt ervoor dat de bodem snel uitdroogt. Ook beginnen planten en bomen zich te ontwikkelen en onttrekken veel vocht aan de bodem. Omdat padden vooral de winter doorbrengen in loofbossen, die in het vroege voorjaar nog geen bladeren bezitten, vormt dit een extra aanslag op de waterhuishouding in de bovenste laag van de bosbodem. Vooral als de zon zijn macht grijpt en de bosbodem bereikt, zal deze extra snel voor uitdroging zorgen. Ook neemt de bodemtemperatuur snel toe en bevinden de padden zich nu in de bovenste laag van de bosbodem. De overwinterende padden zouden mogelijk hierdoor een deel van hun lichaamsvocht kunnen verliezen, waardoor ze genoodzaakt zijn hun verblijf te verlaten en op zoek te gaan naar hun voortplantingswater. Bij de situatie rond het Aekingermeer is dit zeer waarschijnlijk het geval, omdat het overwinteringbiotoop als het ware naast het voortplantingswater ligt. Hierdoor hoeven ze geen grote afstanden te overbruggen. Toch liet een groot deel van de populatie die overdag op trek ging, uitdrogingsverschijnselen zien. In het jaar 2003 waren de omstandigheden nog net iets zwaarder en stierven er tientallen padden door uitdroging. Het gehalte aan lichaamsvocht was na een lange periode van droogte, waarschijnlijk tot een dieptepunt gedaald. De trek op dit tijdstip van de dag onder onbarmhartige omstandigheden was dan ook waarschijnlijk een kwestie van leven of dood.

 

Voortplanting en eiafzet

Voor de paring en eiafzet zijn vooral die waterpartijen met de aanwezigheid van een brede strook waterplanten in de oever en ondiepe delen van het water zeer belangrijk.
Dit geeft voldoende dekking, het microklimaat is hier gunstig en golfslag heeft minder invloed op de afgezette eisnoeren. Maar het allerbelangrijkste is dat ondergedoken planten en planten die wortelen in de bodem - zoals riet - gebruikt worden om de eisnoeren tussendoor te wikkelen, zodat ze niet in aanraking komen met de bodem of de oever. Hierdoor is het eindresultaat in de vorm van hun larven verzekerd. De afgezette eisnoeren van padden kunnen een lengte hebben van 1 tot 2 meter. Onder goede omstandigheden, kunnen binnen 2 weken de larven al te voorschijn komen. Na de volledige metamorfose verlaten de tot kleine padden ontwikkelde dieren massaal het water, op zoek naar een geschikte zomerbiotoop. Dit geschiedt vooral in de maand juli, waarbij het bos om zo`n voortplantingswater optilt van dit kleine grut. Maar door het vervroegen van de gehele cyclus, zal ook de eindfase van de larven vervroegen, en zal dit uittreden vanuit het water ook met enkele weken vervroegd kunnen worden.
 

 

De terugtocht naar een zomer- of winterverblijf

Nadat de vrouwen hun eisnoeren hebben afgezet, verlaten ze het water om op zoek te gaan naar een zomerverblijf. De mannelijke dieren volgen later, maar wachten net zolang tot dat alle vrouwen het voortplantingswater hebben verlaten en dat er geen nieuwe toestroom meer plaats vindt. Op hun zomerverblijf graven ze zich in, of zoeken een andere veilige schuilplaats. Zo wordt er gebruik gemaakt van liggende vegetatie, onder boomstammen, holten e.d.
Een vereiste is wel, dat de plaats vochtig is om zo uitdroging te voorkomen. Vanuit het zomerverblijf maken ze onder vochtige omstandigheden uitstapjes om voedsel te zoeken. De zomerbiotoop wordt vooral gezocht in loofbossen met een dichte ondergroei van planten. Een loofbos is in de regel ook voedselrijker dan een naaldbos. Maar een bosrand is in de regel nog weer voedselrijker, vandaar dat de meeste padden zich waarschijnlijk ophouden in bosranden, waar vaak een zandpad of autoweg aan gekoppeld is. Vooral bij dit laatste loert er een gevaar om het leven te eindigen als verkeersslachtoffer. In vele onderzoeken wordt altijd beweerd dat de massaslachtingen op wegen plaats vindt in het voorjaar tijdens de trek. Maar padden zijn eigenlijk het gehele seizoen waarin ze actief zijn in beweging ( begin februari - eind oktober ).
Mijn eigen studie naar verkeersslachtoffers op wegen in Ravenswoud en de rand van het Fochteloërveen, laat een slachtofferpiek zien in de maanden maart en oktober. Terwijl er in de tussenliggende periode, na iedere eerste vochtige nacht, de Gewone Pad het slachtoffer wordt. In natte jaren vallen er dan ook meer slachtoffers dan in droge jaren. De tussenliggende periode kan dan ook evenveel, of zelfs meer slachtoffers opleveren, dan de pieken in maart en oktober.
Eind oktober is de rust teruggekeerd, en zijn de padden in overwintering. Nu maar afwachten wat het volgende jaar te bieden heeft. Misschien wordt het wel weer een korte winterrust, of zal het ontwaken van de pad nog vroeger kunnen als blijkt dat winters in de toekomst steeds vaker zullen uitblijven!
 

 

Slotwoord

Onderzoek naar dierpopulaties zal in de toekomst steeds belangrijker worden. Vooral nu de bedreigingen van alle kanten komt. Denk hier maar aan uitbreiding van dorpen, steden en industrieterreinen. Wegen worden uitgebreid, waarop het aantal weggebruikers toeneemt. Landbouwgebieden worden steeds intensiever bewerkt, grootschaliger en is er alleen nog plaats voor het verbouwde gewas. In dit systeem wordt een lage waterstand vereist, wat een dodelijke slag is voor de gehele flora en fauna. De toename van het aantal hectaren natuurterrein, houd nog niet in dat de kwaliteit van de natuur toeneemt. Vele positief lijkende ontwikkelingen worden teniet gedaan door zeer ruime toeristische mogelijkheden.
Ik wil iedereen dan ook oproepen om de ogen op scherp te houden, en waar mogelijk aan de bel te trekken, om negatieve ontwikkelingen te melden.
Er is gelukkig nog steeds veel om van te genieten.
En wens een ieder veel succes met het veldwerk.

 

Janco Mulder,
Meesterlokstraat 22,
8427 RD, Ravenswoud.

 


 

 

« terug naar overzicht artikelen WARF-bulletin