Het uitzetten van exoten – met welk doel dan ook – draait vaak op een ramp uit voor de inheemse soorten. Zo probeert men in Noord-Australië al tal van jaren de daar in 1937 ingevoerde Reuzen- of suikerrietpad te verdelgen. Het dier, dat van oorsprong uit Zuid-Amerika komt, werd in Australië uitgezet om suikerplantages te vrijwaren van schadelijke insecten, zoals de Suikerrietkever. Deze suikerrietpad (Engels: Cane toad) is een reuzenpad die een kop-romplengte van ongeveer 20 cm kan bereiken. Helaas reageert het dier net als alle kikkers en padden eender op het bemachtigen van voedsel. Alles wat beweegt, eetbaar is en in de bek past, wordt verslonden. Dat betreft dus elke prooi, kleiner dan de pad zelf, waaronder ook de inheemse amfibieën in Australië. Het uitzetten van de pad is dan ook op een ware ramp uitgelopen. Behalve zijn gulzigheid, is het dier bovendien erg giftig. Behalve in de huid, bevindt het gif zich – net als bij onze inheemse pad – vooral in de oorklieren, de zgn. ’parotoïden’. Tal van slangen die van amfibieën leven en zich vergrijpen aan leden van de reuzenpad, leggen het loodje. Maar ook vele inheemse (buidel)dieren, reptielen en huisdieren, die zo dom zijn de pad in hun bek te nemen, sterven. De pad plant zich soms tweemaal per jaar voort en legt per keer 10.000 tot 20.000 eieren. En hoewel het in Australië een geliefde sport is geworden om op regenachtige dagen zoveel mogelijk padden dood te rijden, breidt het dier zich dan ook nog steeds gestaag uit naar het zuiden.
We kunnen overigens dichter bij huis blijven als het gaat om amfibieën die worden bedreigd door exoten. De Noord-Amerikaanse Zonnebaars vormt - hoewel in mindere mate- dan de Reuzenpad in Australië – eveneens een dergelijke bedreiging voor onze fauna. In 1902 is men in ons land begonnen te experimenteren met het kweken van deze baars als consumptievis. Via de viskwekerij van de Heidemaatschappij in Vaassen kwamen de vissen uiteindelijk onze rivieren en vaarten binnen. Naderhand zou blijken dat de Zonnebaars toch niet zo erg geschikt was als consumptievis.
Vooral in vennen en andere afgesloten plassen, waarin de roofvis vermoedelijk is uitgezet door niets vermoedende aquarium- en tuinvijvereigenaren, leidt dit vooral de laatste jaren tot grote problemen. Vooral voor de daarin levende larven van salamander, kikkers, kevers en libellen. Het aantal vennen waarin de Zonnebaars zich ophoudt lijkt dan ook explosief te stijgen. En dat vennen enorme aantallen Zonnebaarzen kunnen bevatten, bleek in een leeg gepompte ven van 900 vierkante meter in de provincie Brabant. In 2002 zijn er drie visacties geweest. Dit leverde uiteindelijk niet minder dan 4000 Zonnebaarzen op. De Stichting Reptielen- Amfibieën- en Vissenonderzoek Nederland (RAVON) heeft de handel dan ook gevraagd deze import te staken.
Ook in onze provincie zijn al Zonnebaarzen gesignaleerd. Zo werden in de Schaopewaskersdobbe op de Schaopedobbe onder Elsloo en in eigendom van ’It Fryske Gea’, in 2003 70 tot 100 territoriale mannetjes ontdekt en tientallen scholen jonge visjes. Vanwege het constant opborrelen van grondwater lukte het niet de gehele dobbe leeg te pompen. Ook de hoop dat een strenge winter het werk verder wel zou afmaken, vervloog. Inmiddels zijn er al weer Zonnebaarzen ontdekt, al lijken de aantallen lager. Het blijft echter zaak de vinger aan de pols te houden.
Voor het afzetten van eitjes zeken onze watersalamander zachte waterplanten uit. Dit omdat de diertjes het blad, waarop het eitje is afgezet, met de achterpoten rond dit eitje vouwt. Stugge planten zijn hiervoor ongeschikt. Planten die wel geschikt zijn voor dit doel zijn Hoornblad, Waterpest, Fonteinkruid e.d. Om uitbundige plantengroei in vijvers en sloten tegen te gaan worden wel Graskarpers uitgezet. In navolging van de Gemeente Drachten – waarin zowel in vijvers als in het buitenwater deze vissen zijn uitgezet – is ook Oldeberkoop hier toe overgegaan. De grote vijver in de Molenbosch vertoonde nogal wat plantengroei, waaronder gras. Dit was Plaatselijk Belang een doorn in het oog. Er werd besloten Gaskarpers in te zetten om de plantengroei drastisch te beperken. De Graskarper, die oorspronkelijk uit China komt, is in 1966 in ons lans geïntroduceerd. De vissen kunnen een lengte krijgen van meer dan een meter. Zoals de naam al doet vermoeden eet het dier grote hoeveelheden plantaardige kost. Helaas is het dier juist verkikkerd op die planten die de salamander nodig heeft om de eitjes af te zetten. Met het consumeren van de planten worden ook de eitjes opgegeten. Graskarpers zijn dan ook een grote bedreiging voor de voortplanting van de salamanders. Dergelijke bosvijvers zijn vaak de enige voortplantingsplaats voor salamanders in de directe omgeving. Als de Graskarpers de vijver in de Molenbosch hebben kaal gevreten, worden ze waarschijnlijk eveneens uitgezet in de vijver van de Koepelbos, eveneens in Oldeberkoop. Tenminste wat er nog van de Graskarpers over is. Door de afgelopen, korte winter in januari legden in ieder geval tien karpers het loodje.
Het lijkt er op dat er over de plannen om uitheemse Graskarpers uit te zetten, nauwelijks wordt nagedacht wat de gevolgen hiervan kunnen zijn voor andere waterorganismen als microfauna, amfibieën en vissoorten zoals de beschermde Grote modderkruiper, die eveneens de eitjes afzet op plantaardig materiaal.