Voldoet de methode voor Reptielenmonitoring op vaste routes nog aan de wensen van tellers en beheerders?

Sietske Rintjema

Wat leveren deze monitoringgevens op aan informatie?

Nog een vijftal vrijwilligers monitoort de reptielen in een aantal terreinen van It Fryske Gea. Niet elk jaar worden dezelfde soorten aangetroffen op de routes. Zo was de vondst van een ringslangvel op de route van de Ketlikerheide in 2010 tevens de eerste waarneming van deze soort in dit gebied. In het Easterskar werden op de vaste route alleen nog maar adders gezien, terwijl hier in voorgaande jaren ook Ringslang en Levendbarende hagedis werden genoteerd.
Wat verder opvalt is dat de maximaal waargenomen aantallen per soort tijdens één bezoek (zeer) sterk schommelen, zonder dat daar duidelijk trends uit naar voren komen, laat staan dat er oorzaken voor kunnen worden aangewezen. Neem bijvoorbeeld Diaconievene, waar het aantal waargenomen Adders van jaar tot jaar varieert van minimaal 2 tot maximaal 14, en het aantal Levendbarende hagedissen van 1 tot 16. Ook op de Liphústerheide zijn de schommelingen groot: Levendbarende hagedis van minimaal 3 tot maximaal 27, Ringslang van minimaal 1 tot maximaal 11 en Adder van minimaal 1 tot maximaal 8.
Monitoringgegevens zijn voor RAVON heel waardevol om landelijke populatietrends uit te kunnen rekenen. Het blijkt echter heel moeilijk te zijn om op grond van de monitoringgevens ook iets te zeggen over de populatiegrootte en –ontwikkeling van de verschillende soorten reptielen binnen een gebied. Wel kunnen we op grond van bovenstaande gegevens aannemen dat het zonder uitzondering om kleine – dus kwetsbare - populaties gaat. Maar de beheerders willen graag meer weten: welke soorten komen voor in een gebied, hoe groot zijn de populaties? Hoe (en wanneer) gebruiken de soorten de verschillende terreindelen (zodat hier bij het beheer beter rekening mee kan worden gehouden)?
Oorzaken waarom de gegevens op gebiedsniveau lastig zijn te interpreteren zijn bijvoorbeeld dat de resultaten (sterk) afhankelijk zijn van het aantal bezoeken dat in een jaar wordt afgelegd. Ook de weersomstandigheden tijdens een bezoek zijn van grote invloed op de resultaten. Verder beslaan veel routes maar een (klein) deel van een reservaat (bijvoorbeeld Schaopedobbe, Easterskar, Mandefjild). Tot slot lijkt de kwaliteit van de tellingen de laatste jaren af te nemen. Steeds vaker wordt een route bijvoorbeeld een jaar niet geteld, treden er wisselingen op in tellers of haken tellers helemaal af (bijvoorbeeld Schaopedobbe, Delleboersterheide, Liphústerheide). In sommige gebieden verschilt het aantal bezoeken dat jaarlijks aan een traject ook nogal waardoor de gegevens minder goed vergelijkbaar zijn met voorgaande jaren (bijvoorbeeld Liphústerheide, Ketlikerheide, Catspoele). Een enkele keer worden de data waarop waarnemingen zijn gedaan zelfs helemaal niet genoteerd (Mandefjild). Ook wordt de laatste jaren bij de notatie van de waarnemingen vrijwel geen onderscheid meer tussen volwassen of jonge beesten gemaakt, terwijl dit in de beginjaren van de monitoring (begin jaren negentig) nog wel vrij consequent werd gedaan.

Kunnen we uit deze ontwikkelingen wellicht concluderen dat de motivatie onder de tellers voor reptielenmonitoring af neemt?
 

 
 

Wat voegen losse waarnemingen toe?

Voor veel gebieden zijn “losse waarnemingen” van reptielen dan ook een belangrijke aanvulling op de monitoringgevens, om een beeld te krijgen van hoe het gaat met de reptielenstand.

Op 15 mei 2010 zagen J. v.d. Heide en J. v.d. Woude bijvoorbeeld wèl nog een Levendbarende hagedis langs het kanaal in het Easterskar en op 23 augustus vorig jaar werd ons een foto van een Ringslang toegestuurd door L. Mink, gemaakt in het Easterskar. Ook komen er regelmatig losse waarnemingen binnen van Adders in het Easterskar.
In het Easterskar werd vorig jaar ook extra aandacht besteed aan het functioneren van de hier aangelegde reptielentunnel onder de Scharweg door. Helaas werd niet vastgesteld of deze ook door reptielen worden gebruikt, maar amfibieën en kleine zoogdieren maken er in ieder geval wel gebruik van. RAVON heeft verder de wens geuit ook nader onderzoek te doen naar de genetische herkomst en -variatie binnen de reptielenpopulaties in dit gebied. Dit vanwege de zeer geïsoleerde ligging van deze populaties in een laagveenmoerasgebied, wat een uniek gegeven is.
Op de Delleboersterheide werd op 18 mei 2010 door K. Jager waargenomen hoe een Ooievaar een forse Ringslang van bijna een meter lengte probeerde te verorberen. Na verloop van tijd moest de vogel de worsteling staken, de Ringslang op dat moment dood achterlatende. Op 23 september werden tijdens een medewerkersuitstapje van It Fryske Gea op de Delleboersterheide 1 Levendbarende hagedis, 2 Adders en 2 juveniele Ringslangetjes van ca. 30 cm lengte gezien. Ook op 1 oktober zag B. v.d. Heide nog een Adder op de Delleboersterheide.
Ook van Kapellepôle, Park Olterterp, Liphústerheide en Mandefjild worden regelmatig losse waarnemingen van reptielen aan It Fryske Gea doorgegeven, waaruit blijkt dat verschillende soorten reptielen hier nog wel altijd aanwezig zijn.
 

 

Aanbevelingen

It Fryske Gea heeft RAVON gevraagd om de monitoring methodiek voor reptielen op vaste routes eens te evalueren. Het zou goed zijn dit in samenspraak met beheerders en vrijwilligers te doen. Levert de huidige methodiek met een acceptabele inspanning de gewenste gegevens op? 

Momenteel worden op vrijwel geen enkele route ook de amfibieën meegenomen met de tellingen, iets wat vanuit natuurbeheeroogpunt wel gewenst is.
Ook zou het voor een juiste interpretatie van de gegevens gewenst zijn jaarlijks te noteren of er in het terrein waar de route doorheen loopt belangrijke wijzigingen zijn opgetreden in beheer of inrichting.

Het lijkt It Fryske Gea gewenst om in ieder geval in het noorden van het land weer eens een reptielencursus te organiseren. Bestaande tellers zouden weer eens een opfriscursus moeten krijgen, terwijl er o.i. ook nieuwe vrijwilligers moeten worden gezocht en opgeleid voor de toekomst.

It Fryske Gea zou in ieder geval heel graag (meer) en vooral vaste reptielentellers willen in de gebieden Bakkefeansterdunen, Ketlikerskar (westkant), Schaopedobbe en Delleboersterheide.


Om meer te weten te komen over de populaties van een bepaald gebied zou het tot slot interessant zijn om met een groep vrijwilligers eens een gebiedsdekkende telling te organiseren, alhoewel niet elk gebied zich daarvoor leent qua oppervlakte en terreinomstandigheden.


Voor It Fryske Gea
Afdeling Natuurkwaliteit
Sietske Rintjema
 

 

« terug naar overzicht artikelen WARF-bulletin