Artikel verschenen in de Geaflecht van 
september 2009

door Willem Bil (Menork)

Is predatie de oorzaak van teloorgang Kievit?

Een pikant onderwerp: predatie. Pikant omdat het voor velen al meteen een emotionele lading krijgt (de swartrokken, de foksen, dy smarge ielreagers, de mûzebiters alias dy grutte rôffûgels wêr’t fierstenste folle fan komme…etc). Hoeveel (van u) zijn er niet van overtuigd dat wanneer we de strijd aangaan met predatoren, het uiteindelijk met de kievit en grutto wel weer goed zal komen… In dit artikel durf ik te beweren dat het uitroeien van predatoren slechts een vorm van symptoombestrijding is en zo goed als niks oplost voor de weidevogel­problematiek. Alvorens tot die gedurfde uitleg te komen, is het goed om eens op een rij te zetten wat predatoren nu eigenlijk zijn, welke hun rol is en welke strategieën er(tegen) bekend zijn. En als predatoren dan niet de oorzaak zijn, hoe moeten we dan dit varkentje wel wassen?

Wat zijn predatoren?

Om die vraag te beantwoorden, vind ik de (hierna schuingedrukte) uitleg van de veelomvattende Wikipedia (internet) aansprekend. Er is sprake van predatie als een organisme een ander soort organisme, het prooidier, vangt, doodt en opeet. Onder predatoren verstaan wij echter ook eirovers en ook parasitisme wordt soms onder die noemer geflapt. Predatoren worden ook roofdieren genoemd. Een veel voorkomend misverstand over predatie is dat dit schadelijk zou zijn voor de aantallen van het prooidier. In een gezond milieu is het aantal jongen dat voortgebracht wordt hoger dan zonder predatie. En in een ziek geworden milieu zal predatie leiden tot het wegvallen van prooidieren die het (conditioneel) feitelijk niet meer kunnen bolwerken en letterlijk ten prooi vallen aan (een toenemend aantal) predators. Met uiteindelijk gevolg dat ook de predatoren (deels) zullen verdwijnen wanneer hun bestaan afhangt van de zieke prooidieren en het zieke/verstoorde milieu voor hen geen alternatieven meer kan bieden. Afhankelijk van de aard van de ecologische verstoring, zullen bepaalde (bijvoorbeeld exotische) diersoorten mogelijk wel kunnen overleven.

Draagkrachtstrategie

Ook deze term wil ik graag aan de hand van Wikipedia toelichten. Draagkrachtstrategen of K-strategen zijn soorten die de dichtheid (aantal dieren) voortdurend dicht bij de draagkracht van het terrein houden, waarbij ze optimaal gebruik maken van voedsel en ruimte om uitsterven te voorkomen. Door natuurlijke selectie (predatie) zijn er twee richtingen mogelijk waarin een populatie zich kan ontwikkelen. Bij de r-strategie ligt het accent op snelle groei en veel nakomelingen (eenden maar ook kieviten zijn min of meer voorbeelden), bij de K-strategie ligt de nadruk op de draagkracht van het milieu (soortgenoten verbannen zoals vossen en buizerds dat doen is hiervan in feite al een voorbeeld). Kern van deze (kort gehouden) uitleg is dat predatie onderdeel is van het ecosysteem en dat het eten en gegeten worden (strategisch) onderdeel is van het kunnen voortbestaan van organismen waar de mens ook deel van uitmaakt. Een natuurlijk evenwicht wordt altijd gevonden omdat het een samenloop is van alle invloeden die op het (wel dan niet door mensen verstoorde) leefmilieu van toepassing is.

Zijn predatoren per definitie schadelijk?

Mijn verhaal begint erg theoretisch en abstract. Dat klopt ook en ik ga hier nog een paar regels mee door waarna ik mij ga richten op de predatie bij kieviten en wat concrete onderzoeksresultaten uit de la trek. Het is echter goed om eerst de moraal te herleiden want wanneer we predatie gaan zien als een neutraal natuurverschijnsel kan het immers zijn dat bepaalde emoties plaats maken voor meer inhoudelijke nuance. Dat we de realiteit van eten en gegeten worden goed onder ogen gaan zien. In de uitleg hiervoor werd geconcludeerd dat in een gezond milieu het aantal jongen dat voortgebracht wordt hoger is dan zonder predatie. De weg naar de realiteit wordt hiermee geopend! Want je mag dus inderdaad concluderen dat we het aan de swartrokken, de ielreagers, de foksen en niet in de laatste plaats aan onszelf te danken hebben dat we elk jaar zoveel kievitseieren vinden. En dat het waarachtig gebeurt dat meerdere nesten van één en hetzelfde broedpaar uitkomen. Én we mogen inderdaad op grond van de gegeven uitleg concluderen dat slechts in een (voor de soort) topfit habitat (de leefomgeving) bijbehorende populaties een (ogenschijnlijk) zorgeloos bestaan kunnen opbouwen. En laat dat vereiste habitat nou net zijn wat er aan mankeert in onze grazige weilanden. Kortom, het wordt nu tijd om concreter te worden. De angel is uit dit artikel, nu we weten dat predatie volstrekt normaal is en pas voor problemen gaat zorgen als het leefmilieu van de prooidieren (ernstig) is aangetast.

Is predatie de oorzaak van de teloorgang?

Hoewel die vraag eigenlijk al in abstracte zin is beantwoord, gaan we deze voor de kievit ook wat meer concreet beantwoorden. De lezer is nu immers bereid gevonden om zich inhoudelijk te laten voorlichten nu de vooroordelen over predatoren zijn weggenomen. Zeker nu ook nog eens wordt beweerd dat de predatoren juist zorgen voor meer nakomelingen bij de kievit! Allereerst wil ik het recente onderzoek dat SOVON deed met nestcamera’s en zenders uit de kast halen. Temeer omdat het ook in onze omgeving (Langezwaag en de Lange Ripen bij de Tijnje) is verricht. De onderzoekers concludeerden dat veel legsels en kuikens verloren gaan door predatie. Op zich dus niets nieuws, ware het niet dat men tegelijk ontdekte dat geen enkel roofdier zo sterk domineerde dat het de levenskansen voor de kievit (en andere weidevogels) één op één zou bedreigen. Bij de kievit worden nesten veel minder vaak geplunderd door zwarte kraaien dan we dachten en komen er vooral in de nachtelijke uren vaak bodempredators, meestal marterachtigen, schade aanrichten. Kievitskuikens gaan relatief veel verloren door de aanwezigheid van een blauwe reiger, ooievaar of een buizerd. Wat tevens opviel bij dit onderzoek was dat het ene jaar het andere niet is en de predatiedruk per gebied erg wisselt maar nooit evenredig. Ook de ogenschijnlijke aanwezigheid van bepaalde predatoren klopte niet altijd met de feitelijke resultaten. Met andere woorden de aanwezigheid van veel zwarte kraaien leidde niet tot (meer) predatie door zwarte kraaien. Een andere conclusie dus dan dat je zo (letterlijk) op het oog zou denken.

Predatiedruk

In de jaren negentig volgden Jack Schuurs en ik 1000 geringde kievitsjongen op boerenland te Roodkerk. Het gebied was uitstekend geschikt voor weidevogels. Dat kwam omdat de relatief natte weilanden op (toen nog min of meer) gepaste wijze agrarisch werden beheerd en er dagelijks letterlijk werd toegezien op de nesten. Bovendien werden er geen eieren geraapt waardoor de vogels meteen hun eerste legsel konden uitbroeden. Dat de eerste legsels bepaald geen windeieren bevatten, bleek niet alleen uit ons onderzoek. Ook het SOVON predatie onderzoek wijst uit dat vroege legsels kansrijker zijn. En de verklaring vonden we ook! Ondanks voor ons gevoel (in bepaalde jaren enorm) grote verliezen werden meer jongen grootgebracht dan nodig was voor de instandhouding van de (lokale) populatie. Daarom is het, om predatiedruk te kunnen bevatten, van groot belang om de onderzoeks­resultaten van dit project tegen het licht te houden. Maar tegelijk is het van evident belang om juist ook de Dulf erbij te betrekken want kloppen onze bevindingen dan ook in een omgekeerde situatie? Wanneer het niet goed gaat, is dan de predator de oorzaak?

Kansloos

Om met dit laatste eens te beginnen: Ja en nee. Ja, omdat ze inderdaad de legsels of kuikens plunderen en ‘nee’ omdat de vogels zich niet (meer) bevonden in een topfit milieu en dus als het ware bij voorbaat kansloos zijn op duurzame handhaving van de eigen populatie. Het SOVON onderzoek is in mijn beleving wat blijven hangen in het sec onderzoeken van de predatie, al concludeerde men wel dat de conditie van het kuiken een grote rol speelde bij de kansen op predatie. En omdat dat meteen ook de kern van de zaak is, is het van minder belang wie uiteindelijk de eieren van de futloze (ouder)vogels opeet of het zieke kuiken achter de knopen werkt. We moeten dus op zoek naar de bron: een topfit leefmilieu met inherent daaraan topfitte (bij dat leefmilieu behorende) populatie(s). Een populatie die een stoot van een ezel kan verdragen en zich zo snel kan voorplanten dat predatoren ‘kansloos’ zijn om de populatie te doen reduceren.

Roodkerk

In Roodkerk kwam de zwarte kraai zeer talrijk voor. Zo talrijk dat ook wij eens in de fout gingen en hem gedurende één dag lieten bejagen. Dat nooit weer maar dat terzijde. De vos liet letterlijk zijn sporen na, ook vonden we op een dag een prachtig volwassen exemplaar nog vers dood in de kern van het gebied. En de hermelijn en wezel willen Jack en ik het eigenlijk liever even niet over hebben. En waarom niet, nou omdat we daarmee ook al een keer in de fout gingen. Een hermelijn had het zo gemunt op de nesten van een vogelrijk perceel dat we een val hadden bedacht die nog werkte ook (..). Zinloos geweld mag je het noemen want de nesten gingen, net als in het SOVON onderzoek ook al werd geconstateerd, toch allemaal verloren. Opvallend en deels verklaarbaar was dat tijdens het onderzoek de oneven jaren ongelooflijk slecht uitpakten en dat de even jaren eigenlijk ongelooflijk goed uitpakten. Deels verklaarbaar omdat de (voedsel) omstandigheden in de oneven jaren slecht waren. Door aanhoudende droogte was de bovengrond uitgemergeld en bodemleven dus onbereikbaar geworden voor de kievit. (In dit verband moet gemeld worden dat ook in Roodkerk de diepontwatering annex ruilverkavelingen toen al een rol begon te spelen.)

De broedvogels kwamen daardoor in de problemen met als gevolg, …jawel predatie. Tegenover de slechte jaren stonden de prima (even) jaren. De jaren waarin alles goed ging en kieviten er bijna stuk voor stuk in slaagden één of meer kuikens groot te brengen. Het was zelfs geen uitzondering dat een paartje vier kuikens vliegvlugens kreeg. Ook die nesten waar onze voetsporen bijna dagelijks bij langs gingen. De omstandigheden waren ronduit ideaal. Zowel de predatoren als de kieviten kwamen volop aan hun trekken! Toen gingen ons als het ware de ogen open. Wanneer het leefmilieu zich in optima forma bevindt, komt het met de bij dat leefgebied behorende soorten automatisch wel goed. Alle aanwezige predatoren en al die menselijke voetsporen en geurzones ten spijt. Want die predatoren kunnen zich weliswaar een keertje extra verslikken aan een vet kuiken of een blauwglazig kievitseitje maar zullen zich uiteindelijk ook een jaar rond in het gebied moeten handhaven. En daarvoor is dus meer nodig dan dat extraatje eens per 2 jaar… Met andere woorden, ook in hun aanwezigheid zit een zekere structurele aanbodslogica. Ook het leefgebied van predators moet ideaal zijn, willen ze zich op zijn minst kunnen handhaven. Dat brengt ons meteen ook bij de Dulf. De laatste jaren verruigde het gebied. Door inklinking van de opgedroogde veenpercelen zorgde stilstaand regenwater voor verzuring. Andere delen verdroogden. Kortom het leefgebied verslechterde voor weidevogels. Predatoren als de vos, de buizerd en wellicht ook de hermelijn voelen zich meer thuis in de muizenrijke vegetatie. De kievit heeft het nog jaren geprobeerd maar het was (uiteraard) een ongelijke strijd tegen predatoren. Zijn de predatoren dus de oorzaak? Ik hoop dat deze lezer tot dezelfde conclusie komt als ik.

En dat is feitelijk ook wat zich ‘gewoon’ afspeelt op het tegenwoordige boerenland. Alle nestbescherming ten spijt, het is geen ideaal biotoop meer voor weidevogels. Het is voor de vogelbeschermer dweilen met de kraan open want er wordt kost wat kost geprobeerd om een vogelsoort te binden aan habitat waar die al lang niet meer thuishoort. Op droge, eentonige niet begreppelde en voortdurende bewerkte bedrijfspercelen kunnen onze weidevogels niet voortbestaan en predatoren hebben dus de teloorgang ook daar terecht doen inluiden.

Hoe moeten we dit varkentje wassen?

We komen terug bij het vorige artikel (Geaflecht 2009/2), op dat van beheer. De conclusie stond feitelijk al als een huis. Wanneer we terugdenken aan dat kleinschalig kruidenrijk landschap, de talrijke slootjes en de uitstekende harmonie tussen agrariër en weidevogel dan is predatie nu geen (politiek) onderwerp meer. Laat staan een oplossing voor de weidevogelproblematiek. We moeten ons louter gaan richten op een gezond leefmilieu voor weidevogels. En we kunnen daarbij niet volstaan met kleine leefgebiedjes die (ogenschijnlijk) nog wel geschikt zijn voor weidevogels. De (predatie)druk van buitenaf zal relatief te groot zijn. Gelukkig dat het beheer in De Dulf en ook de Lange Ripen bij Nij Beets en de Tijnje nu geleidelijk is – en (hopelijk, mede afhankelijk van voldoende middelen) nog verder zal worden -aangepast. Dit omvangrijke leefgebied heeft volop potenties en kan er wellicht toe bijdragen dat er een voldoende gezond leefmilieu ontstaat waar weidevogels zich volop kunnen voortplanten om de eeuwig durende predatiedruk op natuurlijke wijze het hoofd te bieden.